Wanneer ik naast mijn lief in de auto zit, al wachtende bij een zebrapad waar een oud vrouwtje voorzichtig met haar rollator oversteekt, dan wil hem nog wel eens de grap ’20 bonuspunten!’ ontglippen. Met een ‘O-nee-dat-kun-je-toch-niet-maken-glimlach’ kijken we elkaar dan aan. Dat zo’n humoristisch hersenspinsel geen wens of verlangen is, maar juist een denkbeeldige waarschuwing (Pas op! Wees voorzichtig! Doe dit zeker niet!) is natuurlijk overduidelijk. Mijn zorgzame man denkt geen seconde dat deze gedachte hem een slecht mens maakt of dat hij die werkelijk ten uitvoer zal brengen. Natuurlijk niet!
Ik daarentegen kan door mijn dwangstoornis intens achternagezeten worden door de vreselijkste voorstellingen waarin dood en verderf of ander gruwelijks zoals seksueel ongepast gedrag een rol spelen. Zulke gedachten worden ook wel intrusies of nare voorstellingen-OCD genoemd. Waar mijn lief dus om zijn plots opkomende maffe gedachte – super menselijk, zoiets hebben we allemaal wel eens – kon lachen, zorgden deze gedachtenflitsen bij mij jarenlang voor intense zelfveroordeling en een afbrokkelend zelfvertrouwen.
Als meisje van zeven had ik mijn eerste intrusies; over hoe ik mijn schoolvriendje in zijn kruis zou tikken tijdens tikkertje op het schoolplein. Wat ik natuurlijk niet deed, het was immers een intrusie. Maar ik voelde me zo schuldig dat ik avond aan avond huilend in mijn bed lag en mijn ouders niet meer wisten hoe ze me konden troosten. Toen ik ouder werd groeiden de nare voorstellingen en het schuldgevoel met me mee de volwassenheid in. Als twintiger zag ik geregeld voor me hoe ik vreemd zou gaan met een familielid. Toen ik moeder werd gingen de vreselijkste beelden door mijn hoofd over het verliezen van mijn kindje. Inmiddels weet ik dat nare voorstellingen juist belichamen wat je níet wilt. En: dat ze zich vaak richten op diegene die je het meest lief is. Ik weet nu dat wegdrukken en veroordelen van intrusies averechts werkt. Maar wat helpt me dan wel? Onder meer de woorden van psychiater Menno Oosterhoff: ‘Eigenlijk is dit een bewijs van liefde, dat zich op een wat merkwaardige manier uit.’ Precies!
Foto: Chantal van Dooren
Deze column verscheen eerder in Vizier, het kwartaalmagazine van de ADF Stichting.


